2 Chronicles 7

1Als nu Salomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de slachtofferen; en de heerlijkheid des Heeren vervulde het huis.
 zo daalde het vuur Tot een openbaar bewijs dat God Salomo's gebed verhoord had. Zie gelijke exemplaren van het vallen des vuurs uit den hemel, Lev 9:24 ; Jdg 6:21 ; 1Ki 18:38 ; 1Ch 21:26 .
,
 heerlijkheid des HEEREN Versta dit van de wolk, die een teken was van de bijzondere tegenwoordigheid Gods. Zie Num 14:10 , en boven, 2Ch 5:13-14 .
2En de priesters konden niet ingaan in het huis des Heeren; want de heerlijkheid des Heeren had het huis des Heeren vervuld. 3En als al de kinderen Israëls dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid des Heeren over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den Heere, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.
 dat Hij goedig is, Zie boven, 2Ch 5:13 , en vergelijk vs.6.
4De koning nu en al het volk offerden slachtofferen voor het aangezicht des Heeren. 5En de koning Salomo offerde slachtofferen van runderen, twee en twintig duizend, en van schapen, honderd en twintig duizend. Alzo hebben de koning en het ganse volk het huis Gods ingewijd.
 slachtofferen van runderen, Namelijk, ten dankoffer, gelijk verklaard wordt 1Ki 8:63 ; van welke offer zie Lev 3:1 .
,
 schapen, Het Hebreeuwse woord betekent ook geiten, hoewel het meest van schapen gebruikt wordt. Zie Gen 12:16 , en Lev 1:2 .
6Ook stonden de priesters in hun wachten, en de Levieten met de muzikale instrumenten des Heeren, die de koning David gemaakt had, om den Heere te loven, dat Zijn weldadigheid is in eeuwigheid, als David door hun dienst Hem prees; en de priesters trompetten tegen hen over, en gans Israël stond.
 hunne wachten, Te weten, naar de verdeling hunner beurten, die zij tevoren in de inwijding des tempels niet hadden kunnen onderhouden; boven, 2Ch 5:11 .
,
 des HEEREN, Dat is, die ter ere Gods gemaakt waren, om hem daarmede naar de wijze, die onder de wet van God verordend en in gebruik was, te loven en te danken.
,
 als David Anders, door de lofzangen Davids in hun hand. Of, als David [hem] prees door hen; te weten, de muzikale instrumenten.
,
 hun dienst Hebreeuws, hun hand.
,
  stond Te weten, in het grote, of uiterste voorhof, genaamd het voorhof des volks, afgezonderd van het innerste voorhof, waarin de priesters stonden.
7En Salomo heiligde het middelste des voorhofs, hetwelk voor het huis des Heeren was, dewijl hij daar de brandofferen en het vette der dankofferen bereid had; want het koperen altaar, dat Salomo gemaakt had, kon het brandoffer, en het spijsoffer, en het vette niet vatten.
  Sálomo heiligde Zie de verklaring van dit vs. 1Ki 8:64 in de aanteek.
,
 vet niet vatten Versta, der dankoffers. Zie 1Ki 8:64 .
8Salomo hield ook ter zelfder tijd het feest zeven dagen, en gans Israël met hem, een zeer grote gemeente, van den ingang af van Hamath, tot de rivier van Egypte.
 feest zeven dagen, Te weten, der looftenten. Zie 1Ki 8:65 .
,
 van den ingang af Dat is, van de noordpale tot de zuidpale des lands van Kanaän. Vergelijk Gen 15:18 , en Jos 13:3-5 . Van de stad Hamath, zie Num 13:21 , en van de rivier van Egypte, genaamd Sichor, Jos 13:3 .
9En ten achtsten dage hielden zij een verbodsdag; want zij hielden de inwijding des altaars zeven dagen, en het feest zeven dagen.
 achtsten dage Te weten, van het feest, hetwelk zeven dagen geduurd had.
,
 verbodsdag; Dat is, een vierdag, op welken alle dagelijks werk verboden was. Zie Lev 23:36 . Deze dag wordt genoemd de grote dag van het feest, Joh 7:37 .
,
 inwijding Zie de betekenis van dit woord Num 7:10 .
,
 zeven dagen, Die de dagen van het feest voorafgegaan waren.
10Doch op den drie en twintigsten dag der zevende maand liet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde en goedsmoeds over het goede, dat de Heere aan David en Salomo, en Zijn volk Israël gedaan had.
 dag der zevende maand De dag na den verbodsdag. Want dit feest begon met den vijftienden dag der zevende maand, en eindigde met den twee en twintigsten derzelfde maand, Lev 23:34 .
,
 goedsmoeds Hebreeuws, goed van harte.
11Alzo volbracht Salomo het huis des Heeren, en het huis des konings; en al wat in Salomo’s hart gekomen was, om in het huis des Heeren en in zijn huis te maken, richtte hij voorspoedig uit. 12En de Heere verscheen Salomo des nachts, en Hij zeide tot hem: Ik heb uw gebed verhoord, en heb Mij deze plaats verkoren tot een offerhuis.
 verscheen Te weten, terstond na de voltimmering en inwijding des tempels, en na het gebed, dat Salomo dan uitgesproken heeft; waarop dan gevolgd is de bouwing van het koninklijke huis. Zie 1Ki 9:2 .
,
 des nachts, Te weten, in den droom. Vergelijk 1Ki 3:5 , en 1Ki 9:2 . Zie van zulk een goddelijke verschijning Gen 20:2 , en Gen 28:12 , mitsgaders de aantekening.
13Zo Ik den hemel toesluite, dat er geen regen zij, of zo Ik den sprinkhaan gebiede, het land te verteren, of zo Ik pest onder Mijn volk zende;
 gebied God wordt gezegd de onredelijke dieren te gebieden, omdat Hij dezelve verordent, voortbrengt en gebruikt om de mensen òf te straffen, gelijk hier, Amo 9:3 , òf te helpen en goed te doen, gelijk 1Ki 17:4 .
,
 het land te verteren, Dat is, zijn gewas en vruchten.
14En Mijn volk, over dewelken Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, en zich bekeren van hun boze wegen; zo zal Ik uit den hemel horen, en hun zonden vergeven, en hun land genezen.
 over dewelken Dat is, die van Mij hun naam hebben, of naar Mij genaamd worden; want de vromen worden Gods kinderen, des Heeren erfdeel en zijn eigendom genaamd. Dezelfde manier van spreken is Deu 28:10 ; Amo 9:12 .
,
 Mijn aangezicht Het aangezicht des Heeren te zoeken, is hem te leren kennen, alzo Hij zich geopenbaard heeft in zijn Woord, zijne werken en tekenen zijner genade, onder welke in het Oude Testament ook geweest is de ark des verbonds. Zie Psa 24:6 , en Psa 27:8 .
,
 genezen Dat is, vrij maken van alle ongedierte, van onvruchtbaarheid, van pest, enz.
15Nu zullen Mijn ogen open zijn, en Mijn oren opmerkende op het gebed dezer plaats.
 dezer plaats Zie boven, 2Ch 6:40 .
16Want Ik heb nu dit huis verkoren en geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid en Mijn ogen en Mijn hart zullen daar te allen dage zijn.
 Ik heb nu Zie de aantekening, dienende tot verklaring hiervan, en het volgende, 1Ki 9:3 , enz.
17En u aangaande, zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult, gelijk als uw vader David gewandeld heeft, en doen naar alles, wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult; 18Zo zal Ik den troon uws koninkrijks bevestigen, gelijk als Ik een verbond met uw vader David gemaakt heb, zeggende: Geen man zal u afgesneden worden, die in Israël heerse. 19Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn inzettingen en Mijn geboden, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, verlaten, en henengaan, en andere goden dienen, en u voor die nederbuigen zult; 20Zo zal Ik hen uitrukken uit Mijn land, dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, dat Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen, en zal het tot een spreekwoord en spotrede onder alle volken maken. 21En dit huis, dat verheven zal geweest zijn, daarover zal zich een ieder, die voorbijgaat, ontzetten, dat hij zal zeggen: Waarom heeft de Heere aan dit land en aan dit huis alzo gedaan? 22En men zal zeggen: Omdat zij den Heere, hunner vaderen God, verlaten hebben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden, en zich voor dezelve nedergebogen, en hen gediend; daarom heeft Hij al dat kwaad over hen gebracht.
Copyright information for DutSVVA